Spring naar content
Afdeling Midden-Nederland

Visie versterking organisatie eerstelijnszorg 2030 (een IZA-draadje)

Als ambassadeursteam houden we jullie graag op de hoogte van ontwikkelingen aan de IZA- overlegtafels die ons raken. Dat zullen we doen door bij interessante ontwikkelingen een IZA-draadje te sturen: een kort bericht met de hoofdlijnen van een standpunt of stuk, onze visie daarop en zo veel mogelijk ook een vraag aan jullie. Vandaag starten we met het “Discussiedocument 2.0: Visie versterking organisatie eerstelijnszorg 2030” van de IZA-Werkgroep Visie Eerstelijnszorg.

Discussiedocument 2.0: Visie versterking organisatie eerstelijnszorg 2030

We scherpen graag onze mening aan die van jullie. Tegelijk willen we jullie ook op de hoogte houden van de ontwikkelingen op de beleidstafels. Ook omdat iedere huisarts de komende tijd te maken zal krijgen met de kwesties en standpunten die in de IZA-werkgroepen naar voren komen. En dan kun je er maar beter al een keer over na hebben gedacht. Waar mogelijk sluiten we het onderliggende stuk ook bij, zodat de echte diehards onder jullie kunnen meelezen. Stuur eventueel commentaar naar secretariaatmn@lhv.nl.

Status document visie eerstelijnszorg 2030

Discussiestuk van 16 mei 2023 voor overleg met achterban, in de herfst volgt een definitieve versie.

Wie denkt nog meer mee?

NHG, InEEN Actiz, KNGF, KNMP, NVAVG, Paramedisch Platform NL, VNG, Verenso, V&VN, ZorgThuisNL, ZN en VWS.

Inhoud

Dit document is grotendeels zonder inbreng van de LHV samengesteld, omdat we eerder nog niet deelnamen aan de IZA-besprekingen. Het is nadrukkelijk een discussiedocument, dat nog flink kan veranderen. Gelukkig maar.

Het stuk schetst hoe door toenemende zorgvraag, gebrek aan zorgverleners, stokkende door- en uitstroom naar bijvoorbeeld GGZ en VVT, maar ook door onvoldoende samenwerking de eerste lijn onder druk staat. Probleem is volgens de deelnemers (meesten dus geen huisartsen), dat er geen partij is die namens de eerstelijnszorg aan tafel zit, omdat het huidige stelsel is ingericht op monodisciplinair werken en de organisatie is versnipperd.

In 2030 moet de eerstelijnszorg op wijkniveau intensief samenwerken, met als ‘basisopstelling” huisarts, wijkverpleegkundige en maatschappelijk werker. Fysiotherapeuten, apothekers, specialisten ouderengeneeskunde en artsen verstandelijke gehandicapten etc kunnen zo nodig aansluiten. De eerste lijn is collectief georganiseerd in brede multidisciplinaire eerstelijnsorganisaties en biedt één aanspreekpunt voor het sociaal domein en de tweede lijn.

Dan zijn er tal van veranderopgaven op het gebied van toestroom en eigen verantwoordelijkheid (burger moet meer zelf doen of via sociaal domein), toegang (oa digitale triage), zorgverleners en patiënt moeten beter afstemmen (zorgplanning, persoonsgericht werken, samen beslissen, digitale zorg) en binnen de eerstelijn moeten we beter samenwerken (bijvoorbeeld afspraken over regiebehandelaarschap, poortwachtersrol en taakverdeling). Regie over een behandeling kan bijvoorbeeld ook bij een fysiotherapeut of specialist ouderengeneeskunde liggen, waar nodig kan een patiënt direct bij de juiste zorgverlener terecht – en niet onnodig langs de huisarts als poortwachter. Bij haperingen in de door- en uitstroom moeten er goede afspraken komen over overbruggingszorg. Voor al deze ambities is volgens de opstellers nodig dat er landelijke eisen komen aan de minimale vorm van organisatie en samenwerking in de regio en in de wijk.

In de wijk moet een “basisopstelling” komen van huisarts, wijkverpleegkundige en maatschappelijk werker. Die moeten op regionaal niveau worden ‘gefaciliteerd en ontzorgd’ met bijvoorbeeld een grootschalige backoffice. Vanuit landelijk moet worden gezorgd dat elke regio een regioplan krijgt om alle veranderingen door te voeren, en landelijk moet ook de bekostiging zijn afgestemd op de samenwerking.

Daarvoor verwijst het stuk naar een NZA-advies over de Bekostiging Afstemming en Coördinatie kwetsbare ouderen (BACO). Elke regio moet dan een multidisciplinaire eerstelijnsorganisatie krijgen met een brede vertegenwoordiging vanuit de eerstelijnspartijen. In elke wijk moet er vervolgens een wijksamenwerkingsverband komen, waarin tenminste huisarts, wijkverpleegkundige en maatschappelijk werk samenwerken. Expliciet wordt genoemd dat er géén ruimte is voor ‘losse’ zorgpraktijken die zich niet willen committeren aan de regionale afspraken. Naast de huidige taken wordt de ‘zorgprofessional in de wijk verantwoordelijk voor geïndiceerde preventie en eerstelijnszorg; in de individuele relatie met de patiënt en als collectief” – een vage zin die niet duidelijk maakt wie precies waarvoor verantwoordelijk is. Onduidelijk is ook of de inschrijving op naam bij de huisarts in stand blijft – de patiënt kan ook bij een ‘eerstelijnsorganisatie’ worden ingeschreven. Als randvoorwaarden benoemen de partijen naast elektronische gegevensuitwisseling en wet- en regelgeving vooral de noodzaak voor bekostiging van de samenwerking – op patiëntniveau bijvoorbeeld MDO’s, op organisatieniveau de wijksamenwerkingsverbanden en re regionale eerstelijnsorganisaties. Opvallend afwezig is de randvoorwaarde van de voldoende bekostiging van de zorg zelf.

Wat vinden we ervan?

In een overleg met LHV-ambassadeurs van een aantal afdelingen met interim-voorzitter Aard Verdaasdonk en de verantwoordelijke beleidsmedewerkers kwamen de volgende punten aan de orde:

  • Personeelstekorten in de eerste lijn worden beschreven als een onvermijdelijk natuurverschijnsel, terwijl de voortdurende onderschrijding van de budgetten voor de eerste lijn en het uitblijven van concrete verbeteringen het voor huisartsenpraktijken moeilijker maakt om een aantrekkelijke werkgever te zijn. Voorspelbare en duurzame bekostiging van de zorg zelf zou dit aanzienlijk kunnen verminderen. Vermindering van de administratieve lasten zou vervolgens merkbaar meer handen in de praktijk en aan het bed opleveren.
  • De nadruk op samenwerking gaat eraan voorbij dat het gros van de zorg monodisciplinair wordt geleverd. Monodisciplinair werken heeft aanzienlijke voordelen op gebied van efficiëntie en heldere verdeling van verantwoordelijkheden. Samenwerking kost veel tijd en geld en moet dus alleen als het aantoonbare meerwaarde heeft voor de patiënt.
  • De basisopstelling huisarts-wijkverpleegkundige-maatschappelijk werker lijkt niet onlogisch, als dit maar aangevuld kan worden met andere disciplines en bijvoorbeeld de wijkverpleegkundige of maatschappelijk werker niet onder de verantwoordelijkheid van de huisartsenzorg gaan vallen.
  • Multidisciplinair samenwerken is alleen mogelijk met een sterk monodisciplinair mandaat. Anders gezegd: alleen als de huisartsen zich goed vertegenwoordigd voelen, kunnen er bindende afspraken worden gemaakt. Huisartsen moeten zich in de eerste plaats monodisciplinair organiseren.
  • Bij de veranderopgaven als het gaat om digitale toegang, rol van het sociaal domein, preventie en eigen verantwoordelijkheid van de patiënt moeten we waken voor wensdenken, en uitkijken dat we niet politieke opgaven medicaliseren – zoals bijvoorbeeld bij het verminderen van gezondheidsverschillen, die vaak meer van doen hebben met ervaren SES, discriminatie en bestaansonzekerheid dan met toegang tot zorg.
  • Inschrijving bij een eerstelijnsorganisatie in plaats van op naam bij een huisarts lijkt ons voor de burger niet aantrekkelijk. De inschrijving op naam is immers in eerste instantie van belang voor de medische lijn. En in de goede samenwerking binnen de eerste lijn moeten we als huisartsen niet vergeten dat de tweede lijn onze belangrijkste samenwerkingspartner is op de medische as. Vanuit de burger gezien: De burger moet ervan op aan kunnen dat zijn als medisch ervaren vraag tenminste óók medisch wordt beoordeeld.
  • Er mist een visie op de samenwerking met de tweede lijn. Als dokter denk ik toch dat een belangrijk deel van onze kracht ligt in een intensieve samenwerking met specialisten in het ziekenhuis. In deze hele visie is er nauwelijks aandacht voor de medische kant van de eerste lijn en het belang van goede, toegankelijke en veilige zorg met een geborgde toegang tot de tweede lijn zo nodig. De belangrijkste samenwerkingspartner in de dagelijkse praktijk is toch echt het ziekenhuis met als goede tweede het laboratorium.

Overwegingen voor collega-ambassadeurs, leden, leden van ons afdelingsberaad en bestuurders van regionale huisartsenorganisaties:

  • Hoe kijken jullie aan tegen mono- versus multidisciplinaire regio-organisaties? Wat is ervoor nodig om werkbare afspraken te kunnen maken met draagvlak?
  • Missen jullie ook een visie op de samenwerking tussen de eerste en tweede lijn?
  • Hoe kijken jullie aan tegen de bekostiging van de samenwerking vs. de bekostiging van de zorg, waar liggen de knelpunten?
  • Hoe kijken jullie aan tegen de basisopstelling van huisarts – wijkverpleegkundige – maatschappelijk werker?
  • Is Inschrijving op naam bij de huisarts een heilig huisje? Waarom wel of niet?

Nieuws

In 2024 is een belangrijke mijlpaal bereikt: maar liefst 70% van de huisartsen werkt nu met een Huisarts Informatie Systeem

De Belastingdienst zal in 2025 nog geen boetes uitdelen aan werkgevers die nog werken met schijnzelfstandigen. Wel kunnen sociale premies

De tijdelijke vergoeding voor de UZI-medewerkerspas op naam stopt per 1 april 2025. Vanaf deze datum zijn huisartsen en apothekers